Geschiedenis

De Romeinen waren oorspronkelijk boeren die tarwe verbouwden in drooggelegde gebieden. Rijkdom werd gemeten in de kop van het vee ( pecunia ). Door de groei van onder ander zouthandel en de oprichting van Rome, kwamen veel mensen van buitenaf naar de stad toe. Doordat er steeds meer mensen naar Rome kwamen, werd er ook steeds meer gehandeld. Zo hadden ze elke negen dagen een markt, waar bij de boeren naar de stad gingen om te handelen.

Rome blijft groeien, verovert gebieden die vervolgens werden verkocht aan de hoogste bieder. Hierdoor kregen bepaalde mensen steeds meer macht terwijl de kleinere handelaren meer moeite kregen om mee te handelen. De verliezers van de veroverde gebieden werden steeds vaker ingezet als slaven. Hierdoor veranderde de Romeinse economie volledig. Slaven werden niet alleen ingezet om te werken, maar werden inmiddels ook gekocht/verkocht voor een hoog bedrag, afhankelijk van de vaardigheden die de slaaf bezat. De grotere spelers werden steeds groter terwijl de kleinere handelaren niet meer konden mee doen aan de gevraagde prijzen. Steeds meer mensen werden afhankelijk van het voedsel dat het Rijk uitdeelde aan de armste van Rome. Toch bleven de meeste mensen toch in Rome vanwege de dynamische markt waarop ze zich bevonden. Er kwamen voortdurend kansen die mogelijk in jouw voordeel eindigen. Rome was hoe dan ook een welvarende stad met innovatieve producten en ideeën.

In het jaar 395 werd het Romeinse Rijk in tweeën gedeeld, namelijk het Oostelijke en Westelijke gedeelte. In eerste instantie was de opsplitsing enkel voor administratieve doeleinden, maar al snel werden het twee verschillende Rijken. Het Westen had vanaf het begin al moeite om de economie in stand te houden, slechts enkele bedrijven zijn lucratief. Dat terwijl de economie van het Oosten bloeit door voornamelijk de landbouw. Uiteindelijk ging het West-Romeinse Rijk ten onder in het jaar 476. Dat terwijl de Oost-Romeinse Rijk het heeft volgehouden tot het jaar 1453.

Tot op de dag van vandaag begrijpen historici niet precies waarom het Westen zo snel gevallen is, aangezien het Westen en Oosten veel economische overeenkomsten hadden.

Romeinse munteenheden

                                                                                                                 As

Bronzen of koperen munt die vooral werd gebruikt tijdens de Romeinse Republiek en de eerste eeuw van het Romeinse keizerrijk. Het was de basiseenheid van het Romeinse muntenstelsel. De oudst bekende as dateert uit 280 v.Chr. Er waren ook kleinere onderdelen van deze munteenheid: de semis (halve as) en de quadrans (kwart as). Laatstgenoemde munt was het minst waard van alle Romeinse munten. Op deze munten was ook vrijwel nooit de beeltenis van een keizer te vinden.

                                                                                                           Sestertie             

Een munt die veel werd gebruikt tijdens de eerste 260 jaar van het Romeinse Keizerrijk. De munt was met een doorsnede van ongeveer 35 millimeter vrij groot. Daardoor kon hij goed gebruikt worden om bijvoorbeeld historische gebeurtenissen mee af te beelden. De eerste sestertie werd vermoedelijk rond 211 v.Chr. geslagen als een kleine zilveren munt. Later werden er alleen nog maar messing of bronzen sestertiën geslagen.

De sestertie werd door de Romeinen vaak gebruikt als rekeneenheid. Met name grote bedragen werden in sestertiën uitgedrukt. De munt vertegenwoordigde een waarde van vier as.

                                                                                                          Denarius

Deze zilveren munt werd vooral gebruikt ten tijde van de Romeinse Republiek en de eerste 2,5 eeuw van het Romeinse keizerrijk. Het eerste exemplaar werd waarschijnlijk geslagen in 211 voor Christus, ten tijde van de Tweede Punische Oorlog. Het woord denarius komt van denarius nummus, wat ‘munteenheid van tien betekent’. De denarii vertegenwoordigden aanvankelijk dan ook een waarde van tien as.

Het Franse woord “denier” en het Servische “dinar” zijn afgeleid van de naam van deze Romeinse munt. Ook in de Bijbel wordt de munt her en der genoemd. Zo staat in Mattheus 20:2 bijvoorbeeld:

“Nadat hij met de arbeiders een dagloon van een denarie overeengekomen was, stuurde hij hen naar zijn wijngaard.”

                                                                                                          Quinarius

De quinarius was een zilveren munt die een waarde vertegenwoordigde van een halve denarius of vijf asses. In 141 voor Christus werd de munt gelijkgesteld aan 16 asses. In de beginperiode was op de voorzijde van de quinarius het hoofd van Roma te vinden, samen met het waardeteken V. Op de keerzijde vond men Dioscuri te paard. Er zijn niet heel veel exemplaren van deze munt geslagen. Ze kwamen met name in Gallië in omloop.

                                                                                                             Aureus

Een gouden munt die voor het eerst werd geslagen onder het bewind van Lucius Cornelius Sulla (ca. 183-78 v.Chr.). Het was de meest waardevolle munt die de Romeinen gebruikte. Onder Julius Caesar werden steeds meer aurei geslagen. In de beginperiode vertegenwoordigde de munt een waarde van 25 denarii, 100 sestertii of 400 asses. In de derde eeuw na Christus liep de waarde vanwege inflatie echter flink op.

Bij verzamelaars is de aureus zeer geliefd, onder meer omdat de keizerportretten op deze munten vaak nog zeer duidelijk zichtbaar zijn. Wie een mooie aureus aan zijn of haar collectie wil toevoegen moet wel flink in de buidel tasten. De gemiddelde prijs ligt rond de duizend euro.

Inkomstenverschillen

Wie heeft wat te besteden? Hoe bescherm je je lokale economie? Wie betaalt er voor culturele voorzieningen? In welke mate moet de staat zorgen voor een verdeling van de welvaart? Vragen van alle tijden. Hoe deed men het in de Oudheid? Een perfecte samenleving was het zeker niet. Er waren inkomensverschillen binnen Italië tussen bevolkingsgroepen en binnen het rijk tussen verschillende volkeren. Die konden ook tot onlusten leiden. Toch beseften de machthebbers dikwijls wel dat het handig was om te zorgen voor herverdeling of voorzieningen te leveren voor het volk.

Senatoren 

In de oudheid vond men het bezit van grond een eervolle zaak. Grond ging gepaard met aanzien, respect en toegang tot politieke functies. Rijkdom en grond hoorden bij elkaar en de rijke grootgrondbezitters huwden binnen de eigen klasse, waardoor de grond niet versnipperde. Gegoede burgers dienden ten minste beschikking hebben tot wijn en olijfolie, zo vond men in de oudheid. Boter en bier waren voor de ongeciviliseerden. Zo had de Romeinse aristocratie een heel eigen cultuur. De inkomsten uit de landbouw zorgden voor het grootste deel van de economie. Er bestaat een vrij uitgebreide Latijnse literatuur met verhandelingen over landbouw en moraal. Cato’s On Agriculture, Cicero’s On Moral Duties en Varro’s On Farming verheerlijken de normen en waarden van de werkende mens die fysieke arbeid verricht en in contact is met de natuur. Doordat handel een immorele zaak was, werd dit vaak door liberti afgehandeld, vrijgelaten slaven die bleven werken in dienst van hun voormalige patroon; de keizer, een rijke aristocraat of een senator.

Second best: de ridderstand

Het instituut dat de graantoevoer en distributie organiseerde in de stad was de annona, en de verantwoordelijke voor de graantoevoer was de praefectus annonae. De prefectus annonae was altijd iemand uit de ridderstand. Deze klasse, der equites, bestond uit vrijgeboren burgers (ingenui) die 400.000 sestertiën bezaten. Naast handelaars en kapitalisten behoorden sinds de late republiek ook de belastingpachters van de staatsinkomsten in de provincies (publicani) hiertoe. De equites droegen een tunica met twee smalle purperen streep (angustus clavus) en benaderden op deze wijze toch de eervolle insignes van de senatoren. De ridderstand kreeg ook zicht op een eigen carriere, doordat keizer Augustus hen belangrijke posities toewees. Voor de senatorenstand bleven de traditionele ambten gereserveerd in het gebied van recht, geld en religie en bestuur. De ridderstand of equites kregen echter de bestuurlijke praktische taken toegewezen waar handel en militaire taken bij kwamen kijken. De koopmansklasse was klein maar vormde, door economische onafhankelijkheid, een bedreiging voor de aristocratische waarden, tradities en privileges van de grootgrondbezitters en senatoren. De leveranciers en handelaars verdienden veel geld. Anderzijds bezaten zij niet de aristocratische afkomst of het respect dat de senatoren genoten. Uit deze stand werden zij bovendien geweerd vanwege de lage maatschappelijke status van de handel. Hoewel het een mogelijkheid was tot het beklimmen van de sociale ladder, bleven er vele beperkingen voor deze klasse bestaan.

Arme burgers

De stad Rome had ten tijde van keizer Augustus ongeveer een miljoen inwoners. Daar was veel voedsel voor nodig. Het te voeden burgers die het zelf niet konden betalen in Rome varieerde van 200 tot 300.000 mannelijke burgers die met hulp van een pasje hun recht op gratis graan claimden. Deze Romeinse institutie van graan voor het plebs was ontstaan in de 1e eeuw voor Chr. door populistische generaals die zo het volk door incidentele gratis graanpaketten aan zich wisten te binden. Het volk ging echter steeds meer eisen, en tegen de tijd dat de burgeroorlogen waren afgelopen eisten ze een gratis wekelijks rantsoen. De slaven vormden circa 30 % van de bevolking. Rome werd totaal afhankelijk van de graanvoorziening uit de provincie. Ze had 200 miljoen kilo per jaar nodig.
Een andere grootafnemer van graan was het leger. Het Romeinse leger had 300.000 soldaten ten tijde van Augustus, ten tijde van Severus 400.000. Uit Egyptische papyri blijkt dat Romeinse soldaten een kilo graan per dag kregen, twee pinten wijn, wat olie en een halve kilo vlees. Vanaf de derde eeuw werd de druk op lokale markten door de stationering van soldaten agressief, soldaten sloegen aan het plunderen door uitstel van betaling en de orde in de provincies werd wellicht eerder verstoord door de aanwezigheid van troepen.

Belasting

De belasting ‘dienst’ was niet erg sterk, qua controle. Patronage en het patroon cliënt systeem hebben langere tijd een grote invloed gehad op de herdistributie van goederen. Pas op het eind van de keizertijd werd de lange (belasting) arm van Rome sterker in de provincies doordat de keizer functionarissen ging sturen en strafmaatregelen in ging stellen. Belasting ging men toen heffen in klinkende munt, in plaats van in natura. Eerder bestonden er ook al belastinginners (pubblicani genoemd) maar deze leefden dikwijls volgens hun eigen regels. Door de vele verschillende statuten van dorpen en steden, die apart werden toegekend, was er een veelheid aan regels, ook qua belasting. Sommige steden waren vrijgesteld van belasting, nadat zij bijvoorbeeld Rome hadden bijgestaan in een conflict. De provincies werden bestuurd door een gouverneur, maar die kon niet zelf belasting instellen zonder de goedkeuring van de keizer.

Hét symbool van ‘brood en spelen’ is natuurlijk  het colosseum. Met brood en spelen wordt het systeem bedoeld van de rijken om de armen tevreden en rustig te houden door hen brood (gratis graan) en volksvermaak te bieden in het Colosseum.

Een economie gebaseerd op slavernij

De slaaf was de motor van de Romeinse samenleving, zeker na de Tweede Punische oorlog (218 v.chr tot 201 v.chr), toen rijke Romeinen grote stukken land overnamen in de overgenomen provincies van Carthago en slaven nodig hadden om het land te bewerken. Uit rapporten blijkt dat er bijna dubbel zoveel slaven als burgers waren, waarbij er op het platteland ruim meer slaven dan burgers waren. De slaaf had verschillende functies binnen, zo waren er landbewerkers, kleermakers, stratenmakers, kok maar ook Griekse leraren en secretarissen. Opvallend is dat sommige Grieken zichzelf vrijwillig tot slaaf liet maken omdat de omstandigheden in Rome veel beter waren dan de gematigde dorpjes elders. Deze slaven waren dan vaak ook beter geschoold dan slaven uit ”barbaarse streken”.

Primaire sector: Landbouw 

Het zal je dan ook niet verbazen dat landbouw zorgde voor de meeste inkomsten. Zeker als je beseft dat je slaven er gratis op werken zodat jij letterlijk de vruchten ervan kan plukken. Hoofdzakelijk verbouwde ze tarwe, druiven en olijven. Hierdoor werd en veel wijn en olijfolie geëxporteerd naar andere gebieden in ruil voor andere producten. De grote boeren slokte de kleine boeren op omdat deze niet konden concurreren met de grote spelers. 

Mijnen en zoutziederij

De belangrijkste activiteit na de landbouw was de mijnbouw en de winning van steen om monumenten te bouwen .
Mijnen kunnen openbaar of privé zijn. We weten bijvoorbeeld dat onder de Republiek Crassus (m. 53 ac) mijnen bezat op het Iberisch schiereiland. De mijnen in het publieke domein worden verhuurd aan openbare bedrijven die ze beheren. Vanaf de oprichting van het principaat (27 n.Chr.) behoren bepaalde mijnen privé toe aan de keizer, zoals de mijnen van Cyprus en Egypte die eigendom zijn van Augustus. Bovendien verhoogde de keizer de staatscontrole over particuliere mijnen, die een deel van het gewonnen erts aan het belastingstelsel moesten betalen .

Omdat het werk bijzonder zwaar is, wordt het uitgevoerd door slaven of veroordeelden. Ze worden vervolgens gecontroleerd door officieren van justitie. 

Het zout, zeer belangrijk voor het bewaren van voedsel en sinds de prehistorie. Zout was ook erg belangrijk voor herders en was een van de eerste goederen die in volume werden verhandeld tijdens de periode van de stichting van Rome. De handel werd voornamelijk per boot bedreven. De handel, waarbij Rome als markt wordt gebruikt, op 30 km van de zoutvlakten, ligt zeker aan de basis van de ontwikkeling van Rome.

Industrie

De andere activiteiten (hout, wol, leer, enz.) worden op ambachtelijk niveau uitgevoerd. Elke regio van Italië is gespecialiseerd in productie. Ambachtslieden groeperen zich in corporaties van vrije mannen. Slavernij wordt ook veel gebruikt.

We kunnen niet echt spreken van industrie, maar van vakmanschap . De meeste werkplaatsen hadden niet meer dan een dozijn arbeiders. De steenfabrieken konden honderd arbeiders hebben, waarschijnlijk allemaal slaven. Alle meester-ambachtslieden gaven hun geheimen alleen aan hun leerlingen om concurrentie van andere ambachtslieden te vermijden en om, door hun reputatie als meesters, de rekrutering van de beste leerlingen te verzekeren. De meest indrukwekkende architecturale prestaties waren het werk van geleerde architecten, ook opgeleid door een systeem van leerlingwezen dat zal worden geërfd van de Compagnonnage du Moyen Age.

De meeste beroepen waren zeer gespecialiseerd, dus het is bekend dat ongeveer 500 Latijnse opschriften uit de taalgids beroepen definiëren en meer dan 200 verschillende beroepen definiëren. Er is echter verwarring tussen beroep en activiteit. Er waren keizerlijke werkplaatsen in het hele rijk waar de levensomstandigheden als moeilijk werden beschouwd, hoewel de werknemers vaak vrij waren.

Handel

De handelende Romein was de motor van de economie van de laat-Romeinse Republiek en het vroege rijk. De veiligheid en controle evenals militaire veroveringen bevorderde de ontwikkeling van de handel binnen het Romeinse Rijk. De Romeinen handelde zowel in luxe producten, als in producten van het dagelijks leven. Ook was slavenhandel een lucratieve business waarbij goed geld verdient kon worden. Eén slaaf kostte ongeveer 2 maandsalarissen. Een gemiddeld modaal gezin had ongeveer 2 a 3 slaven.  Ook de lagere orde deed mee aan de handel op een lager niveau.

Deze verschillende goederen worden verhandeld in de daarvoor bestemde centra, het Forum Suarium voor varkensvlees, het Forum Vinarium aan de Aventijn voor wijn. Deze verschillende waren bereiken de inwoners van Rome in dubbele vorm, verkoop tegen gereduceerde prijzen en gratis distributies. Het Forum Cuppedinis was een markt ( macellum ) waarop algemene goederen werden verkocht: koeien, wijnen, vis, kruiden en groenten. Op de markten werden belastingen geheven. De belastingen waren niet erg zwaar. In Oxyrhynchos was dat 1 koperen munt per dag per kraam. Belastingen kunnen, afhankelijk van de regio, oplopen tot 1% van de omzet.

Handelaren

Er waren twee soorten handelaren, de negotiatores en de mercatores .

  • De negotiatores (onderhandelaars) waren woekeraars en groothandelsgoederen.
    • De Argentarii werden beschouwd als een aparte subklasse van de onderhandelaars en vervulden de rol van bankiers door individuele deposito’s aan te houden en kredietbrieven ( prescriptio ) en wissels te innen .
    • De mensarii deden hetzelfde werk als de Argentarii, maar waren in dienst van de staat.
  • De mercatoren vervaardigden en vervoerden goederen.

De Emporos, naam van Griekse oorsprong, duidt een man aan die zowel koopman als zeeman was: hij kreeg van een reder een schip dat hij op een commerciële reis beheerde, waarvan de winst toebehoorde aan degene die hem in dienst had.

Import van goederen

De meest vervoerde goederen waren voedingsmiddelen zoals granen, olie, wijn, vlees of garum voor de bevoorrading van grote steden. Na onderzoek van de amforen die Augst bereikten onder het keizerrijk, kwam 52% van de amforen uit Hispania (olie, wijn, garum), 38% kwam uit Romeins Gallië (wijn, garum en olijven), 3% uit Italië (olie, wijn, garum) en 6% uit het oostelijke Middellandse Zeegebied (wijnen van de Egeïsche eilanden, dadels en vijgen). De Galliërs importeerden 120.000  hl Italiaanse wijn tijdens het keizerrijk . Ook de textielhandel werd op grote schaal bedreven. In Augsburg werd een inscriptie gevonden van een onderhandelaar artis vestiariae et lintiariae (kledinghandelaar). Paars kwam ook uit Klein-Azië .

Er is weinig bekend over deze importen, we kennen ze alleen door een paar specifieke voorbeelden. Jaarlijks werd 150.000 ton graan per boot alleen vanuit Afrika naar Rome geïmporteerd. De granen werden vervolgens opgeslagen in enorme afzettingen ( horrea ).

Rome importeerde veel levende wilde dieren van overal voor zijn spelen .

Infrastructuren

Alle steden hadden een forum; ze werden vergezeld door de Romeinse wegen, waterwegen en zeeroutes na de overwinning op Carthago . Rondom de legioenen zijn veel steden ontstaan . Na de I e  eeuw neigt het volume van de vervaardigde goederen toe en specialiseert het eigendom zich zoals graan uit Egypte en Noord-Afrika, wijn en olijven uit Italië … Rome handelde ook met China via de zijderoute  : in 166 een Romeins ambassade aangekomen in Luoyang, de hoofdstad van de Chinese keizer Huandi .

De onderwaterarcheologie en antieke manuscripten tonen het belang van de Romeinse handel op zee . De belangrijkste sporen hiervan zijn de uitgestrekte handelshavens, de pakhuizen en de vuurtorens van havensteden als Ostia, Leptis Magna en Caesarea Palaestina . Monte Testaccio is een spoor van deze handel. De schepen van Rome hadden geen technologische vooruitgang ten opzichte van die van de maritieme mogendheden die de zeeën voor hen beheersten. Het meest voorkomende Romeinse transportschip heette de oneraria, die gemiddeld 20-30 meter lang en 8-10 meter breed was.

De Romeinse militaire marine was daarentegen in staat piraten te achtervolgen en lucratieve handel tussen verre regio’s mogelijk te maken, terwijl de veiligheid werd gewaarborgd.

Een aantal goederen, zoals graan en bouwmaterialen, reizen alleen over zee. De zeereis werd geschat op II ste  eeuw  voor Christus. AD komt zestig keer goedkoper terug dan vervoer over land, onpraktisch voor vervoer in grote hoeveelheden. Vervoer tussen Ptolemaeïsch Egypte en Rome was dagelijks, vooral vanwege het belang van de tarwehandel voor het maken van brood. Het duurde een maand om van Gades via Ostia naar Alexandrië te gaan .

Water, een bron van hydraulische energie, wordt geleid door aquaducten en kanalen om het waterrad en de watermolen te laten draaien (graanmolen maar ook industriële molen die erts verplettert, eikenschors of hydraulische bediening), zoals blijkt uit het Romeinse aquaduct- en molencomplex in Barbegaal .

De dieren die voor het transport werden gebruikt, waren ezels en muilezels, ossen en, in de oostelijke regio’s van het rijk, de kameel. Het vervoer van paarden was onbetaalbaar en gereserveerd voor het vervoer van mensen.

 
Romeinse handelsroutes rond 180

 
De schippers Arles die wijn dragen op de Durance

Navigatie

De commerciële scheepvaart nam in de loop van de geschiedenis van het oude Rome toe. De meeste goederen worden vervoerd door de commerciële vloot ( naves onerariae ). Het gemiddelde tonnage ligt rond de 200  ton, maar kan bij sommige schepen meer dan 3000 ton bereiken. Navigatie bleef een gevaarlijke onderneming, zonder kompas of hekpost . De snelheid bedroeg ongeveer 5  knopen . Aan de andere kant zijn de reistijden door de wind vijf keer langer van het oosten naar het westen dan omgekeerd. Voor de bevoorrading van de grote steden waren de reders ( navicularius ) aan strenge regels onderworpen.

De corporatie van schippers ( navicularii ) hield zich bezig met zee- en riviertransport. De sacarii gaan over op overslag op rivierschepen, waarna de codicarii de goederen naar Rome vervoeren . De schippers en utricuculares zijn schippers .

Handelsroutes

 
Uitbreiding van het boeddhisme en de handel I ste  eeuw

 
De kerken van het Oosten in de Middeleeuwen: tijdens hun reis vonden pelgrims christelijke gemeenschappen met kerken en kloosters om hen te huisvesten
Noord-Europa

Met het noorden wordt tijdens de keizertijd handel gedreven langs de limes, langs de Rijn, en de goederen kunnen tot in Scandinavië gaan . We handelen in slaven, huiden en vleeswaren, met name barnsteen, aardewerk, sieraden en amuletten. De Scandinaviërs importeren voornamelijk keramiek, bronzen en glazen vaten, zilveren servies, wapens, ringen en textiel.

Afrika

Vanuit Afrika importeert Rome veel graan en wilde dieren.

Azië

Volgens de informatie die momenteel beschikbaar zijn op de handel in de richting van het oosten en de Indische Oceaan van I ste  eeuw, zeilers gebruiken Egyptische havens van Berenice Troglodytica, Leulos Limen en Myos Hormos op de Rode Zee naar de havens van bereiken Muziris en Nelkynda aan de Malabar kust . De handelspartners zijn voornamelijk de koninkrijken van de Tamil-dynastieën Pândyas, Cholas en Cheras . Veel sites, zoals Arikamedu, in de buurt van Pondicherry, in Tamil Nadu, getuigen van het belang van deze handel. Veel beschrijvingen van deze Indiase havens zijn opgenomen in The Periplus of the Eritrean Sea . De reizen worden gemaakt van juli tot augustus naar het oosten en handelaren keren in februari terug met de krachtige wind. De directe contacten met China bleven beperkt.

Goederen import ed zijn wierook, kruiden, zijde, ivoor, granen (40 000 ton), honing, vis, was, teer, zwarte wol, fijn linnen, rode kleurstof, schoenen (uit Griekenland), marmer (Afrika en Azië), kostbare stenen (uit India), jurken (uit Babylon), stoffen uit Syrië en textiel.

De invoer wordt betaald bij de uitvoer van landbouwproducten (olie, olijven, wijn, granen), maar ook van keramiek, metalen voorwerpen en glaswerk.

De stappen

Markten hebben vaak de vorm van een afgesloten ruimte met een enkele ingang, en bestaande uit een aantal locaties, met stenen kraampjes om goederen uit te stallen. De belangrijkste markt is die van Trajanus, gekoppeld aan de bouw van het Forum van Trajanus door Apollodorus van Damascus . Er zijn ongeveer honderdvijftig winkels gegroepeerd. De bouw van deze monumentale markt had tot gevolg dat alle belang werd weggenomen van de traditionele gespecialiseerde markten (groenten, eetwaren, vis) in het centrum van de stad.

Handel en religie

 
Stele van Mercurius met de grote caduceus, Carnavalet Museum, Parijs

Aanvankelijk, in de Romeinse religie, is Dei Lucrii de god van gezondheid, winst, handel en uitwisseling. Hij werd later vervangen door Mercurius die officieel de god van de mercatores werd en dus de god van alle commerciële activiteiten. Tijdens de Mercuralia, op 14 mei, moet elke Romeinse koopman een persoonlijk ritueel uitvoeren in Mercurius waar hij vraagt om vrijgesproken te worden van zijn fouten jegens zijn leveranciers en klanten.

Diensten

Activiteiten gerelateerd aan kunst en shows

De theaters, de amfitheaters en circussen zijn de plaatsen van het belangrijkste evenement voor het gokpubliek uit de Republiek. Muzikanten, dansers, zangers, acteurs gladiatoren, wagenmenners, maar ook al het personeel dat nodig is voor de vlotte demonstraties als koks, bewakers, waterdragers, jagers van dieren … leven van deze activiteit. Om te kunnen bestaan, moeten de spelen worden ‘gesponsord’ door rijke activisten om bijvoorbeeld een stem in de Senaat te garanderen. Het is gebruikelijk dat ze fortuinen uitgeven, 380.000 sestertiën, voor ludi apollinares, of 760.000 voor ludi magni .

De Romeinse banketten zullen plaats moeten bieden aan dansers, zangers, muzikanten. Voor rouwstoeten doen de rijksten ook een beroep op muzikanten, acteurs en dansers.

Banksysteem

De ontwikkeling van de Romeinse macht en de opkomst van staatsmunten leidden tot gespecialiseerde beroepen in de financiële wereld, waaronder die van deposito- en kredietbankiers ( argentarius  – zie financiële beroepen in het oude Rome ). Deze professionalisering duurde enkele eeuwen voordat ze verdween tijdens de crisis van de derde eeuw: politieke onrust, herhaalde devaluaties en constante inflatie waren haar fataal.

Bankactiviteiten verschijnen in Athene in het midden van de V e  eeuw voor  Christus. AD In Rome, bronnen vermelden dat pas vanaf het einde van de IV e  eeuw  voor Christus. J.-C.

Het Romeinse recht heeft aandacht voor de regulering van deze activiteit: verplichting om registers bij te houden, status van prioritaire schuldeiser van de deposant in geval van faillissement, karakterisering van de soorten deposito’s …

Deze geprofessionaliseerde financiële activiteit wordt uitgevoerd door leden, vrij van geboorte, uit de lagere klassen en door vrijgelatenen.

De hogere klassen (senatoren en ruiters, notabelen van de steden) oefenen geen beroep uit, een beroep dat niet in overeenstemming wordt geacht met hun dignitas, hun prestige. Dit belet hen geenszins om vaak grootschalige financiële activiteiten te ontplooien, maar dit gebeurt op persoonlijke titel en valt niet onder het handelsrecht.

Naast de particuliere banken hebben openbare banken en tempelbanken ontwikkeld. Ze bevinden zich op beroemde heilige plaatsen zoals de Tempel van Artemis in Efeze .

Andere diensten

Omdat de insulae geen keuken hadden, gingen veel Romeinen op zoek naar voedsel in de thermopolia .

Daling van de Romeinse economie

Voor sommige historici is de ineenstorting van het financiële systeem een van de geschatte redenen voor het verval van het West-Romeinse rijk . De Romeinse technologische vooruitgang die zich door het rijk verspreidde, zorgde ervoor dat het Italiaanse schiereiland zijn commerciële, vervolgens diplomatieke en uiteindelijk militaire sofianatie (suprematie?) verloor .

Rome, van oorsprong exporteur, werd geleidelijk importeur en economisch afhankelijk van de regio’s. Het evenwicht tussen de hoofdstad en de provincies, vervolgens tussen Italië en de provincies, wordt alleen in stand gehouden door strikte belastingen.

Na de III ste  eeuw, welvaart verdwijnt, de handigheid van de keizers en notabelen wijken voor die van de christelijke kerk .

Mogelijke oorzaken waarom het West-Romeinse Rijk gevallen is:

Een aantal mogelijke oorzaken (waar ook veel verschil in inzicht over is) zijn:

  • De komst van de Hunnen die een massale volksverhuizing in gang zetten. Mogelijk was het West-Romeinse Rijk veel langer blijven bestaan als dit niet was gebeurd.
  • De crisis van de derde eeuw was mogelijk een klap die het rijk nooit meer te boven is gekomen en het begin van een langdurig aftakelingsproces. Het had ook niet veel gescheeld of het rijk was in die tijd al uit elkaar gevallen.
  • Het steeds zwakkere leger. Historici zijn het er niet over eens of het leger nog slagvaardig was na de crisis van de derde eeuw. Vaak wordt gesteld dat het leger langzaamaan verzwakte en de grensbewaking van het rijk steeds slechter werd. Met name de noordgrens aan de Rijn. Andere historici stellen weer dat het leger tot ongeveer 400 na Chr. nog steeds sterk was. Het leger was echter niet beschikbaar op de cruciale momenten. Mogelijk was de hervorming van het leger door Constantijn de Grote al het begin van het einde. Vanaf het eind van de 4e eeuw werd recrutering een steeds groter probleem. Vanaf die tijd bestond het leger steeds meer uit ingehuurde Germanen en Hunnen of slaven die vrijheid in het vooruitzicht werd gesteld.[1]
  • Het christendom. Het christendom draagt meer een boodschap van pacifisme in zich dan dat het oproept tot strijd en verdediging. Mogelijk heeft dit de slagkracht van het leger ondermijnd. Dit is de belangrijkste stelling van Edward Gibbon.
  • De splitsing in het oostelijke en westelijke deel. Historici zijn het er niet over eens of het rijk misschien te groot was en daardoor sowieso niet effectief te verdedigen was of dat het juist een eenheid had moeten blijven om effectief verdedigd te kunnen worden. Wel is het zo dat na de splitsing het westelijke deel er op tal van gebieden slechter voor stond dan het oostelijke.
  • De economie. Het Romeinse Rijk werd na het Pax Romana steeds meer geplaagd door inflatie. Mogelijk waren de meeste keizers sowieso niet geïnteresseerd in het voeren van een economisch beleid. Daar is in elk geval weinig over bekend. Ook viel de handel binnen het rijk steeds verder stil. Door de slechte economische situatie was het steeds moeilijker het leger te financieren. Het oostelijke deel was rijker dan het westen en de welvaart was er ook beter verdeeld.
  • Transformatie van republiek naar dictatuur. Van 509 tot 27 v. Chr. was het rijk een republiek daarna werd het een keizerrijk. (Eerst het principaat daarna het dominaat). In het begin ging dit nog redelijk goed maar latere Keizers moesten steeds meer energie steken in het bestrijden van hun tegenstanders en het voeren van burgeroorlogen. Hierdoor was er minder geld voor het landsbestuur en het onderhoud van het leger en werd het bestuur ook steeds meer verwaarloosd.
  • De geografische ligging. In tegenstelling tot het Oost-Romeinse Rijk waren de buitengrenzen van het West-Romeinse Rijk moeilijker te verdedigen. Het West-Romeinse Rijk werd grotendeels begrensd door rivieren terwijl het Oost-Romeinse Rijk door bergen werd afgeschermd. De stad Constantinopel lag ook nog eens op een strategisch plek om de westelijke ingang te blokkeren. Deze stad had zulke sterke muren dat deze niet in te nemen was.
  • Het westen als makkelijkere prooi. De verschillende volkeren die het West-Romeinse Rijk onder de voet liepen hadden ook graag het Oosten onder handen genomen maar bleken hier niet toe is staat. Zowel Alarik als Atilla de Hun kwamen naar Constantinopel maar besloten dat een aanval kansloos was. Het westen was gewoon moeilijker te verdedigen en daardoor een veel logischere prooi. Het Oost-Romeinse Rijk offerde alleen de Balkan op.
  • Verschillende tegenstanders. Het Oost-Romeinse Rijk had met name last van de Sassaniden. Hier werd ook oorlog mee gevoerd maar dit leidde tot een vredesverdrag. De Sassaniden waren een geduchte tegenstander maar hier waren wel makkelijker afspraken mee te maken. Het West-Romeinse Rijk had te maken met vele tegenstanders die ze niet allemaal met verdragen op afstand konden houden.
  • Corruptie, staatsgrepen en burgeroorlog. De laatste twee eeuwen van het West-Romeinse Rijk worden gekenmerkt door steeds ergere corruptie en burgeroorlogen tussen rivaliserende troonpretendenten. Dit is ten koste gegaan van het bestuur en de verdediging van het rijk. Een mooi voorbeeld is de legeraanvoerder Flavius Claudius Constantinus die verantwoordelijk was voor de provincie Britannia die met zijn troepen naar Rome kwam om zich tot keizer Constantijn de derde te laten kronen. Vanaf dat moment viel Britannia niet meer onder de controle van het Rijk. Deze machtsstrijden die soms wel tientallen jaren duurden, zorgden ervoor dat er in zo’n periode geen effectief gezag was in het rijk. Dit soort problemen speelden ook tijdens de Pax Romana en in het latere Oost-Romeinse Rijk maar wel in mindere mate. Daar staat wel tegenover dat staatsgrepen en burgeroorlogen in alle oude wereldrijken een rol speelden en deze er ook weer bovenop konden komen.
  • Afnemende belastinginkomsten. Doordat de keizers langzaam hun greep op grote delen van het rijk verloren, liepen ze ook steeds meer belastinginkomsten mis. Vooral de ontstedelijking droeg daartoe bij. Zonder voldoende inkomsten kon het leger niet op sterkte gehouden worden. Ook de administratie hield geen stand, met bv. de quasi-afschaffing van de belastingdienst door keizer Valentinianus III in 444.